vrijdag 8 maart 2013

Dworkin (necrologie)


NRC
Dworkin hield van polemiek en debat. Hij gebruikte, veel meer dan zijn vakgenoten, columns en interviews in de populaire pers om een groot publiek te bereiken.
Dworkin was enkele decennia hoogleraar recht en filosofie aan New York University, en was als emeritus hoogleraar verbonden aan University College London. Hij werkte kortere tijd in Oxford en Yale. Hij groeide op met zijn broer, zus en alleenstaande moeder in Rhode Island, en studeerde rechten op Harvard.


Dworkin was geboeid door de verhouding tussen de letter en geest van de wet. Als jonge wetenschapper zette hij zich af tegen de ideeën van zijn leermeester, Herbert Hart. Deze aan Oxford verbonden rechtsfilosoof had een theorie van het zogeheten rechtspositivisme uitgedacht die het grootste deel van de twintigste eeuw bepalend zou zijn in zijn vakgebied. Hart geloofde in de wet als een min of meer vaststaande verzameling regels, die door een rechter theoretisch moet worden toegepast.
Dworkin, die Hart in 1969 opvolgde in Oxford, verzette zich daartegen. Hij noemde het letterlijk lezen van wetten „simplistisch en verkeerd”. Het recht kan niet zonder een morele toetsing van de wet, betoogde hij. Rechters kunnen daarom volgens hem moraal gebruiken bij het wegen van juridische argumenten. Hij haalde ter illustratie passages uit de Amerikaanse Grondwet aan. De daarin vastgelegde vrijheid van meningsuiting verwijst bijvoorbeeld naar „abstracte morele principes”, aldus Dworkin. De grens van dat principe moet dus door interpretatie worden afgetast. Als door letterlijke toetsing van de wet de rechten van een individu in gevaar komen, moet volgens Dworkin van zo’n toetsing worden afgezien. Dworkin werkte zijn theorie uit in standaardwerken als Taking Rights Seriously (1977) en Law’s Empire (1986).
Dworkins ideeën over subjectieve interpretatie van de wet zijn inmiddels gemeengoed geworden. Kritisch bleef Dworkin op de conservatieve rechters van het Amerikaanse Hooggerechtshof, dat zaken toetst aan de Grondwet. De vijf (van de negen) conservatieve rechters passen weliswaar moraal toe in hun afwegingen, maar slaan daarin volgens Dworkin door. Ze gebruiken hun eigen politieke opvattingen, maar houden geen rekening met juridische omstandigheden, of de maatschappelijke context.

Wikipedia:
Dworkin is in de politieke filosofie vooral bekend om zijn aanvullingen op de opvattingen van John Rawls. Rawls lijkt met zijn opvatting over het verschilbeginsel vooral de bereidheid van individuen te vergeten om een inspanning te leveren waaraan zij rechten kunnen ontlenen. Het verschilbeginsel ('difference principle') van Rawls gaat ervan uit dat een zekere ongelijkheid in de samenleving gerechtvaardigd is mits deze ongelijkheid in het voordeel is van de minstbedeelden in de samenleving. Deze opvatting gaat er volgens Dworkin aan voorbij dat een eigen keuze van individuen ertoe kan leiden dat zij aanspaak kunnen maken op de herverdeling van sociale primaire goederen, een herverdeling waarop zij ten gevolge van hun eigen keuzen uit rechtvaardigheidsoogpunt geen recht zouden moeten hebben.

donderdag 14 februari 2013

Rechtspraak

In NRC van 9-02-13 een heel stuk over de werkdruk bij rechters.

„Het financieringsysteem, hoe de rechtbanken nu hun geld krijgen, deugt niet. In Nijmegen werkte ik als kantonrechter en deed ik leerplichtzaken. Daarvoor staat per zaak vijf minuten ingepland. Terwijl al die kinderen probleemgevallen zijn. Je bent zo twintig minuten bezig. Minister Opstelten van Justitie moet daar echt naar kijken: wij willen een hoge kwaliteit van de rechtspraak, daar staat een prijs tegenover.” (Peter Oskam, CDA)

dinsdag 12 februari 2013

Veertig miljard euro waar niemand op let (30-11-12)



Den Haag.
Door onze redacteur Ingmar Vriesema | pagina 8 - 9

„De wet wordt ontkracht.” Dat zegt Gerrit de Jong, collegelid van de Algemene Rekenkamer, deze week in vakblad Binnenlands Bestuur. De Jong (68), Fries van origine, constateert een funeste besparing op lokale rekenkamers – economen, bestuurskundigen, raadsleden die onderzoek doen naar het nut van gemeentelijke uitgaven. „Juist nu steeds meer taken, en dus geld, naar gemeenten gaan, zeggen die vaker: laat maar zitten. Ongelooflijk.”

Worden alle rekenkamers afgeschaft?
„Nee, maar ze verdwijnen wel. Artikel 81 uit de Gemeentewet verplicht gemeenten een lokale rekenkamer te hebben. Maar enkele tientallen gemeenten hebben al geen rekenkamer meer. Dat wil zeggen: officieel bestaan ze nog, maar er gaat geen cent meer naartoe. Slaaprekenkamers – alleen al in Friesland komen ze voor in Leeuwarderadeel, Menaldumadeel en Ferwerderadeel.”
Gemeenten bezuinigen al langer op hun rekenkamers. Waarom maakt u zich juist nú zorgen?
„Er is meer aan de hand. Er ligt een wetsvoorstel klaar van Binnenlandse Zaken om de verplichte vijfjaarlijkse evaluatie van gemeentebeleid te schrappen. Die evaluatie wordt vaak verricht door een extern bureau, en vergis u niet, alles komt aan bod. Hoe verzorgt uw gemeente het ophalen van afval? Hoe worden de plantsoenen onderhouden? En waarom kocht de gemeente zoveel grond aan? Toen we bij de Algemene Rekenkamer dit voorstel lazen, vielen we van onze stoel.”

Waarom is Binnenlandse Zaken tegen zo’n evaluatie?
„De minister verwijst in de toelichting bij het wetsvoorstel naar een rondetafelconferentie van een paar jaar geleden, waar wethouders zeiden de evaluatie niet zo belangrijk te vinden. Nogal dun, lijkt me, om daar een wet op te baseren. En de VNG, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, is tevreden met het wetsvoorstel. Sterker, ze gaat eroverheen en zegt: nu we toch aan het schrappen zijn, schrap dan ook meteen de lokale rekenkamers. Ze laat kennelijk de oren hangen naar B en W, niet naar raadsleden.”
De VNG zegt niet: schrap de lokale rekenkamers. Ze zegt: laat de gemeenteraad bepalen of hij een onafhankelijke rekenkamer instelt.
Zelfs de Verenigde Naties dringen aan op rekenkamers in een land. Voor goed bestuur; als niemand de uitgave van belastinggeld controleert, heb je als land een probleem. En dan zegt de VNG doodleuk: laat het besluit over zo’n rekenkamer over aan de raad. Nee, zoiets moet verplicht blijven.”
Wat is het ergste dat kan gebeuren?
„Dat je geen beleid meer kan evalueren en de raad voor informatie totaal afhankelijk wordt van B en W.
„Het Rijk delegeert steeds meer taken aan gemeenten, zoals jeugd- en thuiszorg, en maakt steeds grotere sommen geld over. Nu is dat 28 miljard euro per jaar, straks 40 miljard. Dat is fors. Onafhankelijke controle is nodig.
„Neem de centra voor jeugd en gezin, bedacht door toenmalig minister Rouvoet. De Algemene Rekenkamer en veertig lokale rekenkamers deden er afgelopen jaar onderzoek naar. Daarbij bleek dat vaak niet eens duidelijk was welk doel die centra dienen. Gemeenteraden waren dolbij met dat onderzoek; het college rapporteerde er blijkbaar niet over.
„Of denk aan de te dure grondaankopen door de provincie Friesland, aangetoond door de Noordelijke Rekenkamer. En kijk naar de Rekenkamer Amsterdam, die rapporteerde over gebrekkig toezicht op vervoerbedrijf GVB. Zonder evaluatie van beleid is de raad overgeleverd aan B en W, die je maar op hun blauwe ogen moet geloven.”

Kritiek op babyboomers is terecht (27-10-12)



|pagina 2 - 3
Het begint zo langzamerhand een sterk pavlov-gehalte te krijgen. Een econoom, politicus of jongere schrijft een artikel over een probleem – de huizenmarkt, de staatsschuld, pensioenen, het besteden van de aardgasbaten et cetera – waarin hij iets onaardigs zegt over babyboomers en hun geprivilegieerde positie. In ingezonden stukken komt vervolgens een reactie van zo’n babyboomer waarin hij uitlegt dat hij 47 jaar heeft gewerkt, altijd belasting of premie heeft betaald en nu maar een klein pensioentje heeft in plaats van een groot grachtenpand.

Het lijkt op gebalanceerde berichtgeving van de media. Dit is evenwel niet het geval. Negen van de tien keer worden appels met peren vergeleken. Vaak lopen in de reacties twee dingen door elkaar: een generatieconflict – de eigen generatie heeft het zwaarder – en een klasseconflict.

Natuurlijk heeft de stratenmaker, geboren in 1951 en begonnen op zestienjarige leeftijd, het niet ruim. Hij voldoet dus niet aan het geschetste beeld van de profiterende babyboomer en voelt zich niet aangesproken. Daarom vindt hij het onterecht dat zijn generatie iets wordt verweten.
Vergelijk daarentegen eens twee stratenmakers met elkaar. Hoe denkt de gepensioneerde stratenmaker dat de net beginnende stratenmaker het zal krijgen? Hij heeft dezelfde sociaal-economische uitdagingen, maar het is onmiskenbaar dat de jonge stratenmaker kan rekenen op aanzienlijk minder voorzieningen. De WW zal nog doelwit worden van bezuinigingen, de VUT is al weg, de open poort naar de WAO is weg, er zijn hogere eigen bijdragen voor de school van de kinderen, eigen risico in de zorg et cetera.

Of vergelijk twee hoger opgeleiden met elkaar. Vroeger was er een hogere en langere studiebeurs, de hypotheekrenteaftrek was onbeperkt – zelfs op een tweede huis – en inkomensafhankelijke bijdrages in de zorg waren er niet.

Het is een onmiskenbaar harde realiteit dat de nieuwe generatie, in elke sociale klasse, minder collectieve voorzieningen heeft – van onderwijs tot pensioen en van zorg tot sociale zekerheid – dan de generatie die recentelijk met pensioen is gegaan of gaat, maar door de vertragende factor in het beleid betaalt de nieuwe generatie nog wel deels voor voorzieningen die zij zelf zal ontberen. Het is argumentatief onjuist dat dit wordt bestreden door de oude stratenmaker te plaatsen tegenover de jonge yup.
Zet je alle factoren – behalve de generatie – op een rij, dan zie je dat de kritiek op de babyboomgeneratie terecht is. Het is de rijkste generatie, de generatie waarvan de bijdrage en het gebruik van het collectieve geld het meest in disbalans is.
Politieke partijen lijken voor politiek gewin soms in te spelen op deze onduidelijkheid. Sommige maken van het generatieconflict bewust een klasseconflict, door de rekening neer te willen leggen bij ‘de breedste schouders’, maar dat werkt niet. We hebben geen behoefte aan de zoveelste transfer van rijk naar arm, maar van babyboom naar de rest.
De genoemde onzuiverheid in het debat maakt het nodeloos fel en minder constructief. De oude stratenmaker zal immers meer sympathie hebben voor zijn jonge vakgenoot dan voor Sywert van Lienden, initiator van jongerenbeweging G500. Ook de hoger opgeleide babyboomer zal wat meer bereid zijn tot lasten dragen als hij het niet ziet als het zoveelste ‘pak de rijken’-plan.
Door de feiten op een rij te hebben, kan het debat tot een beter eind komen. Politici en de media moeten dit samen voor elkaar krijgen.

maandag 11 februari 2013

Column Rosanne Hertzberger

Voor de industrialisering was 3 op de 10.000 deeltjes in de lucth CO2, nu zijn dat er 4.

zondag 3 februari 2013

Biobrandstof

Moet Europa wel door blijven gaan met de productie van biobrandstoffen? Net zo lang tot in 2020 zo’n 10 procent van alle autobrandstof biobrandstof is? De aarzeling lijkt toe te nemen. In oktober heeft de Europese Commissie laten weten het verstandiger te vinden als op zijn minst de grondstoffen voor de productie van bio-ethanol en biodiesel zouden veranderen. Bij nader inzien blijken de beoogde milieueffecten (zie kader uiterst rechts) minder gunstig dan gehoopt.

05 January 2013 (nrc)