Deze week: interne ongemakken over het bestuursmodel waarmee Rutte III zichzelf overeind houdt.
Ofwel: als ministers ervaren dat hun functie uitgehold wordt.
Geregeld krijg je de indruk dat ministers in Rutte III op zoek zijn
naar hun rol. Ik meende het ook weer te zien toen deze week Sander
Dekker (VVD), minister voor Rechtsbescherming, vragen kreeg over
problemen bij een tbs-kliniek in Boschoord.
De Telegraaf schetste dinsdag dat het taaie ongerief van de ondernemende overheid ook de tbs-wereld is binnengedrongen.
Om een nieuwe ondertoezichtstelling te ontlopen zou de kliniek
incidenten met tbs-patiënten onvolledig registreren, zodat de ernst van
problemen met vooral zedendelinquenten niet met het ministerie gedeeld
wordt.
Dus waar het ministerie, in ondernemerstaal, wil ‘sturen op output’,
daar denkt de instelling: dan sturen wij op een doofpot. Het illustreert
hoe slecht de ondernemersaanpak bij zaken van algemeen belang past.
Maar in reactie zei Dekker niet: dit is mijn verantwoordelijkheid, dit moet anders, ik zorg dat het in orde komt.
Neen,
hij zei volgens het ANP, alsof hij Kamerlid is: ik ga „opheldering vragen bij de kliniek”.
Ofwel: de regering regeert niet. De regering controleert – desnoods zichzelf.
Een incident was dit niet. Als je in gesprek gaat met bewindslieden
van Rutte III hoor je vaker klachten over machtsverlies en
rolverwarring.
Binnen het kabinet wisselen ze er hun frustraties ook over uit. In de
coalitietop, merkte ik, weten ze ervan, en proberen ze er iets aan te
doen. Al kreeg je niet de indruk dat het veel zal helpen.
Het is allemaal ontstaan doordat deze vierpartijencoalitie tot dit
voorjaar geen werkwijze kon vinden die voor alle partijen draaglijk is.
De oplossing werd dat de vier fractievoorzitters het maandagse
coalitieoverleg met de top van het kabinet domineren. Als zij in eerste
instantie de toezichthouders van de coalitie waren, de Raad van
Commissarissen, dan zijn ze nu de Raad van Bestuur: de beleidsbepalers.
Zelf vinden ze dit prima. Ze hebben onderling een productieve verstandhouding, zodat ze in moeilijke dossiers (kinderpardon, CO
2-heffing, klimaatbeleid, begroting) tot zaken komen. De premier en zijn vicepremiers accepteren zo hun dominantie.
Maar als je met individuele bewindslieden spreekt hoor je dat de
effecten, in abstracte en praktische zin, inderdaad vergaand zijn. In
feite opereert de Haagse politiek sinds Lubbers I (1982-1986)
monistisch: een gedetailleerd regeerakkoord – door de fracties gesloten,
door het kabinet uitgevoerd. Onder Rutte II veranderde dit iets:
coalitieleiders Rutte en Samsom bepaalden op maandag in coalitieoverleg
de grote lijnen, die in de Trêveszaal werden uitgewerkt.
Nu zijn het vaak de fractievoorzitters die ook de beleidsdetails vaststellen – waar ze het in de Trêveszaal mee hebben te doen.
Dit is geen monisme meer, laat staan dualisme – dit is supermonisme.
De controlerende macht zit nu aan de knop, en de uitvoerende macht is
gedegradeerd tot knechtenvolk. Totale rolverwarring.
Over de gevolgen hoor je even ontregelende als krankzinnige verhalen.
Ministers die je vertellen dat ze pas uit de Miljoenennota konden
opmaken welk beleid de coalitietop voor hun portefeuille had bedacht.
Bewindslieden die voor de zomer pas in de Trêveszaal vernamen wat voor
klimaatbeleid de coalitietop voor hun departement had uitgewerkt.
Dus dan ben je minister. Dan zit je daar, achter je bureau, in zo’n
toren met soms duizenden ambtenaren. En dan blijken jij en al die
ambtenaren
niets te zeggen te hebben: de beslissingen worden elders genomen.
Ook komt het voor, hoorde ik, dat een bewindspersoon een
fractievoorzitter tegenkomt in de Kamer, en enthousiast vertelt over een
beleidsbrief die zal uitgaan. Waarop de fractievoorzitter zegt: „Dat
kan niet, daar heb ik nog geen beslissing over genomen.”
Maar wat belangrijker is: Haagse routiniers constateren ook serieuze gebreken van dit bestuursmodel.
Zo hebben onderhandelingen van die fractievoorzitters hun eigen
logica. Die werkt zo: degene die iets wil, accepteert dat hij op een
ander dossier moet inleveren. Het is het uitruilen van Rutte II (maar
zonder de publicitaire bombarie).
Maar de slimmeriken denken: ik wacht af totdat een andere partij vraagt wat ik wil; dan hoef ik ook niets in te leveren.
En zo gebeurde het bij de begrotingsvoorbereiding in de coalitie dat
er veel minder extra geld voor onderwijs werd vrijgemaakt kwam dan de
meeste partijen wilden: niemand vroeg het.
Want alle fractievoorzitters dachten: onderwijs, dat eist D66. Maar
D66 dacht: iedereen wil extra geld voor onderwijs, dat vraagt een andere
partij wel, en zo realiseren we ook onze tweede wens: extra geld voor
de woningmarkt.
Het gevolg: het laatste kwam er wel, het eerste niet. In de
onderhandelingslogica van Rutte III sneuvelde een wens die bijna alle
partijen hadden.
Dus toen D66-voorman Jetten, voorzichtig gesteund door Dijkhoff en
Heerma, bij de Algemene Beschouwingen publiekelijk wél extra
onderwijsgeld vroeg, merkten ze in het kabinet dat Rutte
not amused was: waarom had D66 dit eerder dan niet gevraagd?
Je hoort nu dat de fout hersteld zal worden in de Najaarsnota. Maar
toch: het is wel verontrustend als het nationale bestuursmodel dit soort
gaten laat vallen.
Adviseurs van het kabinet wijzen er ook op dat beleid door de rol van
fractievoorzitters, en de kleine rol van departementale ambtenaren,
kwalitatief soms slecht doordacht is. Ze noemen het (voorlopige)
stikstofbeleid, de volgende
testcase voor Rutte III.
CDA-Kamerlid Geurts stelde woensdag via het
AD vragen over
de manier waarop het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en
Milieuhygiëne (RIVM) uitstoot en neerslag (depositie) van stikstof
meet. De VVD sloot zich bij die vragen aan.
Maar Geurts riep argwaan op, ook in zijn eigen partij, omdat het CDA eerder dit jaar
onterecht het PBL verantwoordelijk stelde voor een rekenfout van Economische Zaken.
„Ik begrijp de twijfel, achteraf had ik hierover eerder moeten beginnen”, zei Geurts. „Alleen: ik zag nu pas politieke kansen.”
Wat bleek: na technisch overleg met Landbouw-ambtenaren over het
model waarmee het RIVM stikstof meet, zetten Landbouwambtenaren laatst
de foutmarges voor het CDA op papier. Bij depositie, aldus het stuk, is
sprake van „een typische onzekerheid van 70% op locatie”. Dat is niet
weinig.
Wie zich dan realiseert dat de coalitietop koos voor Rijksbeleid
waarbij per (lokaal) natuurgebied wordt gemeten hoeveel minder stikstof
mag vrijkomen, ziet een serieus probleem opdoemen. Voor de
duidelijkheid: niet het RIVM is hier schuldige – dat produceert een
landelijk beeld van stikstofuitstoot en -depositie, met vrij normale
foutmarges.
Maar als ditzelfde rekenmodel voor lokale situaties zulke grote
onzekerheidsmarges bevat, is de vraag reëel of het voor het ingezette
beleid bruikbaar is – met alle gevolgen van dien.
Zowel het voorval rond onderwijs als dat inzake het (voorlopige)
stikstofbeleid laat zien dat het supermonistische bestuursmodel waarmee
Rutte III zichzelf overeind heeft gehouden, serieuze kwetsbaarheden
bevat. Even los van het feit dat ministers moeten ervaren dat ze soms
amper iets over hun beleid te zeggen hebben.
Toch zou het me verrassen als het tot openbare uitbarstingen van
woede of frustratie komt. Tenzij we bewindspersonen hebben die op
zelfverbranding uit zijn, lijkt niemand daar belang bij te hebben.
Zo kun je verwachten dat de rolverwarring, inclusief de stille uitholling van het ministerschap, gewoon doorgaat.
En we pas jaren later de ware schade kunnen opnemen.